20
Stein. Eerst rust, rust, beste kerel. En vooral niet de zonderlinge lectuur die je vannacht den tijd heeft gedood. Niewaar, dat (dwiclt het boek aan) — dat is niet bepaald opwekkend! ’k Wist niet dat jij als chirurg zoo’n plotselinge liefhebberij had in studies over snelwerkende vergiften. (kijkt hem van ierzij scherp aan), ’k Dacht, Larsen, dat je bezig was met ’n artikel voor ons tijdschrift. (Een stilte) Larsen, heb je je ouwen kameraad alles gezegd F
Larsen. Ja.
Stein. Daar twijfel ’k an.
Larsen [nerveus). Je twijfel is absurd.
Stein (met ’n paar fieschjes van de schrijftafel spelend). Zoo. Heb je ’r bezwaar tegen — ’k vraag ’t vriendschappelijk — dat ’k dit en dit voorloopig bij me steek ?
Larsen. Ik begrijp je niet.
Stein. Je begrijpt me wèl.
Larsen. Denk je dat ik ... .
Stein. Dat dénk ik, Larsen.
Larsen. ’k Ben niet zoo zwak, zoo laf dat’k...
Stein. Je ben overspannen. Je ben zwaar vermoeid. Ik ken je door en door. Als jij brochures bestudeert, die voor jou geen dadelijk intresse hebben — en ’n kleine collectie in ’n vak van je
bureau bewaart, dan . . . Schaam je, Larsen . . .