9
Emma (aarzelend). Wat zei Stein?....
Frida. Stein zei.... Nee, ik begon — ’k Had Larsen met ’t portret willen verrassen, had niemand wat gezegd, was stilletjes met ’t kind uitgegaan. Die man, die photograaf wou dat Ferrie niet zou bewegen — de vingertjes deeën maar zóó — toen nam-ie ’n rinkelbel — toen ’n pop — toen ’n — (kropt haar tranen weg) — toen zei-die iets dat me kóud maakte ....
Emma. Had je dan in die zes weken zelf niet? ....
Frida. Nee. Nee. ’k Was zélf blind, blind als ’k ’m even bij me mocht hebben, blind als-ie lachte — hij lacht, hij lacht goddelijk — blind als-ie tegen me anlei, blind als dat kleine geluidje klonk.... De verpleegster gaf ’m de fleschjes. En dan speelde ’k in de laatste weken wel met ’m, toen ’k opzat, maar ’k had geen verstand van zuigelingen en — m’n man is dokter.
Emma. Schrikkelijk! Schrikkelijk! Larsen wou je natuurlijk niet....
Frida. „We hebben ’tniet durven zeggen,” zei Stein ■— „we zagen ’t dadelijk — we woüen je niet laten instorten — je was toch al zoo zwak — we wöuen je héél langzaam voorbereiden.” Zes weken hebben ze me de vreugde gelaten, de vreugde