88 DUNCAN EN KEES.
iets te willen opdringen, wat ’n volk niet slikt — omdat dit uitmuntend volk alleen blieft te bewonderen en te belodderen wat uit het Buitenland aanfladdert.
Met het vele, dure geld, de halve ton, aan twee naakte voeten neergelegd, zou men den genialen Speler Bouwmeester rijkelijk behouden, zou men een mogelijk kunstzinnig Zang-gezelschap op pooten
hebben gesteld, zou men Laat ’k met de zou-
men’s eindigen, ’t Is wauwelen aan dooveman’s oor en. En wurmen tegen het pretentieus, broeikasterig kunst-gekerm van *n tijd zonder fiksche, malsche, geluid-blije kunst. Duncan en Kees symboliseeren dat. En eiken dag, bij wat nieuwe buitenlandsche charla-tannerie, bij nieuwe sterren en nieuwe trucjes, zien we dat symbool onder ander licht.
Italiaansch geschreeuw, import van humbug-model-voorstellingen, Weener opérette’s, etc. etc. en ’n lauwe, duffe, kwakkelende belangstelling, met 9n kakel-schreeuwende, imbéciele pretentie, tegenover wat hier den moed heeft te willen. Er is „something rotten”, geachten, in de enorme file uwer rijtuigen voor Duncan en — Kees!
Dit laatst intermezzo is uit den toon. Gepaster is het de handen devootlijk te vouwen bij de „zeer bijzondere” voeten-kunst van Isadora — en de uiterst bevallige menschheid, die door haar staat te geboren worden ....
November ’05