68 DE O OGEN DER KAT.
Ik knikte, doch in de eenzaamheid van m’n kamer liep ’k als ’n gevangene heen en weer, en als ’k in m’n stoel beukte, hergreep me de troostelooze staring der katteoogen.
Dina, de jongere zuster, waarvan ’k je den naam al ’n paar maal noemde, liet 9r vader en moeder, wanneer die me onderhanden namen, alleen aan ’t woord. Zij troostte nooit op diè manier. En juist omdat zij ’t met zooveel tact dee, omdat ze met ’n goddelijk-vrouwelijke kieschheid telkens ’t allerliefste uit ’t verleden in herinnering bracht, en me met 9r gazelle-oogen in ’n sfeer van teere vriendschap hield, kon zij af en toe bereiken, wat anderen niet gelukt zou zijn.
Liepen we ’s Zondags naar buiten, vader en moeder achter ons aan, dan zei ze met ’n vreemd-trillende hartelijkheid: „Weet je nog, Tom, hoe ongerust ik dien avond was, toen jullie samen waren wezen wandelen, zonder dat vader en moeder ’r van af wisten en hoe angstig *k jullie tegemoet holde, om je te zeggen wat ’k ze voorgelogen had? Weet je dat nog? En als Riek dan binnen kwam, zat ’k op heete kolen, als vader ’r ondervroeg, en ze zich in ’r antwoorden vergiste/
„Ja,” knikte ik: „als we verboden wandelingetjes maakten, en zij haast niet thuis durfde te komen, omdat 9t zoo laat was geworden, kreeg ze 9r moed terug, als ’k zei: Dina zal voor ons gezorgd hebben.”
„En dan had je ons op de slaapkamer moeten hooren babbelen, Tom. Ze vertelde me alles, zei me waar jullie geweest waren, hoe je samen op 9n bank in ’t Park had gezeten, hoe ze door ’n kerel, die ineens in ’t donker voor jullie stond, verschrikt was — hoe jij ?m toen gedreigd had dood te schieten — hoe-ie aan de haal was gegaan, door ’t glimmen van je sleutelbos, die-ie voor ’n revolver