DE OOGEN DER KAT 65
allen schatkameren, allen zonder uitzondering — zulk een cynische, ontredderende ontleding, produceert niemand. Wat er aan psychologische statistiek in de letteren groeide, is ’n potsierlijk materiaal. Onbarmhartig beschreven innerlijk-leven zou, meen ik, door de lezers als de uiting van ’n ongezond mensch verworpen worden. Geestelijk-gezonden liegen, ontschminken hun ziele-leven uitsluitend in hun eentje, als ze desperaat zijn en niet beluisterd worden. Excuseer de lengte van zinnen — zonder beminnelijkheid, en laat me ’r op los babbelen....
Als jonge knul van nog geen twintig, was ’k met ’n meisje, ruim zes jaar ouder dan ik, verloofd, ’r Heele familie, vader, moeder, grootmoeder, foeterde ’r tegen, omdat ik als klerk op ’n kantoor nog niet genoeg verdiende om mezelf behoorlijk in de kleeren te steken. Wij, verliefden, dachten niet aan materieele bezwaren, en de jongere zuster van m’n aanstaande, begaan met de tranen en ’t leed van m’n meisje, hielp ons dapper aan geheime bijeenkomsten, tot we eindelijk voor de familie gearmd in ’t openbaar mochten loopen. Vijf maanden na ’t publiek engagement, zoo wreed-plotseling als je maar iets bedenken kan, stierf m’n verloofde. Na ’n Zondag buiten, kwam ze ongesteld thuis, lei te bed — en den derden nacht gebeurde ’t verschrikkelijke. Even met ’r alleen, terwijl ze in ’r koorts de ver-wardste dingen zei, zoende ze vurig m’n hand, en me met starende oogen aankijkend, hijgde ze dringend, dat ik den tabakspot, dien ze de vorige week voor me gekocht had, altijd als aandenken moest bewaren móest, móest, móést — èn vervolgde ze, me niet uit den greep van r oogen loslatend: „ . . Als ik dood ben, Tom, mag je nóóit, nóóit, nóóit, nee nooit Dina trouwen” .... Ik, snikkend, huilend —
Schetsen Falkland. XII. 5