56 OOIEVAAR LEPELAAR.
ze pas waren opgetreden, hadden ze ongeneerd plat-Amsterdamsch gezongen — in Holland werd ’t gevaarlijk.
Met moeder, die nog onder de opera-De-Groot, in den Parkschouwburg, als balleteuse den halven kost voor ’t huishouden verdiende — vader, in die dagen speelde tweede viool — was „Keizerlijk-Russisch zang- en dans-ensemble" begonnen. Want na vader’s zenuw-aandoening in de rechterhand, ’n aandoening die in dadelijk verband met de ziekte der opera zelve, ’t niet-betalen van orkest en ballet, stond — dóód had-ie zich geërgerd — had ze zich met nog ’n getrouwde balleteuse aan ’n Duitsch ballettroepje verbonden, waarvan twee damesleden op minder kuische wijze ’t contract verbraken. Van de Duitschers had moeder ’t waaasser-ka-russisch, de Russische gillen, den Russischen nationaal-dans geleerd. Na ’n paar maanden geheel in den Russischen stijl opgeleid, verlekkerd door de café-chantant-gage, die zelfs in de toekomst géén Hollandsche Opera voor ’n ballet bij mekaar zou kunnen zingen, kwam ze op den pienderen inval ’r dochters Joséfien en Angélique, toen meisjes van twaalf en veertien, die toch al zoo’n zin in ’t dansen hadden, in Russischen geest te oefenen en de bevende hand van ’r man ’t knokel-meppen op de tamboerijn aan te leeren. Joséfien was ’n moorddadig leelijkje, ’n boom van ’n blonde meid met den kokker-neus van ’r vader, de lompe schouders van ’r vader, de polderjongens-voeten van ’r vader. In Russische kleeding geleek ze ’n vermomde man. Wat voor pruiken ze opzette, zwart of rood, welke hoeveelheden schmink ze misbruikte — ’r was met Joséfien geen eer in te leggen, ’n Krankzinnig directeur in ?n kleine, Duitsche provincie-plaats had zelfs