OOIEVAAR LEPELAAR.
Ze noemden zich „Keizerlijk-Russisch zang-en-dans-ensemble”, kwamen — zei ’t programma — uit Odessa, moesten ’n geweldig succes in alle landen van Europa gehad hebben, maar de lui van achter de schermen, die ’t weten konden, en de beëedigde vertolker van ’t Russisch consulaat, die ze was wezen hooren, glimlachten. In de kleedkamers spraken ze plat-Amsterdamsch en op 9t snelle tempo der Russische melodie, zongen ze met ’n verbluffende rapheid: w waaasser-waaasser-waaasser ka ... . Ka waar-is-de-vuile-wasch? Ka waar-is-de-vuile-wasch? Wasch! Wasch! Waaasch!”.... Dan besloegen de mannen de tamboerijnen, de vrouwen wiegelden met de heupen, bewogen de gekaplaarsde kuiten en ’n tweede brok van ’t Russische nationaal-gezang eindigde opnieuw met ’t de zaal ingeslingerd refrein: „ Waaasser-waaasser-waaasser ka !.. .. Ka waar-is-de-vuile-wasch ? Ka waar-is-de-vuile-wasch! Wasch! Wasch! Waaasch!”
.... Wat dee ’t r toe? ’t Publiek lette nauwlijks op de woorden, wachtte geduldig ’t dansen. Dat verstonden ze. Dat vlotte met ’n lenigheid, ’n wildheid, ’n ongewoonheid, die geen waarlijke Rus had kunnen verbeteren. In Duitschland, Frankrijk, waar