50 REMBRANDT-BIJDRAGE.
Pijp schrokten, glazige aardappelen in restaurants te slikken kregen, later voortdurend — dat was de kneep van ’t vermoeden — met onze huisvrouwen overhoop lagen, of overhoop konden raken, wen we midden in ’n brok arbeid zaten, en hardnekkig de waarschuwing folterde, dat de aardappelen reeds waren afgegoten — wij scheppers van dezen tijd, die tusschen aardappel en kunst een verwantschap plegen waar te nemen, soms in den aardappel een Symbool ontdekken, wij begrijpen nauwelijks ’t verleden zonder aardappel.
Het is niet om mee te gekken.
Ons heel volksbestaan is aan den aardappel (met ’n kommetje vet), aan haring en eenigermate aan jenever verknocht.
?t Laatste, als onaesthetische zaak verwaarloozend, schoon het aan de feestviering van heden een niet te loochenen cachet schonk, verklaren we met beslistheid, dat Rembrandt haring gegeten moet hebben — gekaakten haring. Immers Willem Beukelszoon van Biervliet, helaas te vroeg (in 1397) overleden, zoutte, kaakte, — en zoo de Historie zich niet vergist: het eerste groote haringnet werd in 1416 te Hoorn gebreid.
Vervolledigen we deze wetenschappelijke mede-deelingen met de onweerlegbare feiten, dat in den aanvang der zeventiende eeuw Enkhuizen en Vlaar-dingen machtige zetels van haringvangst waren, dan mogen we als ’n axioma vaststellen, dat Rembrandt van Rijn reeds op de Leidsche universiteit (± 1620), haring gegeten kan hebben.
Met den aardappel begeeft de cultuur-histo-rische onderzoeker zich op gewaagder, doch daarom te prikkelender terrein. Hoe zeer de soort S o 1 a n u m tuberosu m, jammen, muisjes, blauwputten, hetzij van zandbodem of kleigrond, tot deze landen schijnt