48 REMBRAND T-BIJDRA GE.
„Bijvoorbeeld,” hernam ’k: „als Rembrandt ’n onvergenoegde opmerking maakte over aardappels zonder zout, of stijf geworden pataten?” ....
„Mis!”, lachte de gastheer, en z’n wenkbrauwen schoven bijna te zaam van ingehouden pret: „glad mis, hoor!”
Bedeesd dreef m’n lepeltje ’n opstandig blaadje naar den porceleinen wand van de thee-kom. ’r Rumoerde zulk ’n joelende spot in z’n oogen, zulk ’n gesputter van voor-de-mal-houderijtjes, dat ’k met groeiende schaamte de ingeving om ook het dage-lijksch leven van Rembrandt in ontnuchtering te aanschouwen, betreurde.
„Waarom mis?”, zeide ’k nauwelijks opkijkend: „. ... waarom is ’r tusschen die twee, gelijk in elk uitnemend huwelijk, geen bezwaar over ’n stijven aardappel geweest?” ....
„Omdat,” viel de gastheer me thans smakelijk-lachend in de rede: „omdat Rembrandt nóóit ’n aardappel gegeten kan hebben.”
„Wel zeker,” hield ik staande.
„Ónmogelijk!”, lachte de oude schilder: „’r waren nog geen aarpels in die dagen in ons land! Je ben V naast, meneer!”
Het begrip aardappel, blommig of gebakken, gepureerd of verslaad, zat ’r bij mij zoo ingeworteld in, mede zoo vast aan het wezen van ’n schilder-die-niet-te-eten-heeft (na de verkooping van z’n boeltje), dat ’k Hollandsch-stevig ’t hoofd schudde.
„Rembrandt heeft natuurlijk wèl aardappelen gegeten,” sprak ’k — en ’n parsing (gelijk Vondel zegt) van vaderlandsche getallen, om en om 1606, doorschokte m’n hoofd — ’t gappen der Spaansche zilvervloot in de baai van Matanzas in ’t onvergeetlijk jaar 1628 — de vrede van Munster in 1648 — de dood van Jacob Cats in 1660 — de