EEN STRIJDER. 119
zitje te maken, waarin het rood-behaard wezen van den Strijder-voor-volksgezondheid, be-lorgnet en be-sokt, als een verweerd zandsteenen standbeeld-met-een-navelbreukje, te luchtbaden lei.
„U is zeker vegetariër?”, zeiden we, om het slakkend gesprek drijvend te houden.
„Ik leef hoofdzakelijk van melk,” bevestigde hij, de ledige flesschen beduidend: „vóór den middag drink ik er eiken dag drie heele, daarna in den loop van den dag nog een paar. Ik ben zonne-aan-bidder en als ik iets in de gedegenereerde maatschappij in te brengen had, verklaarde ik de koe heilig, als bij de oude Egyptenaren...”
„Met uw verlof,” vielen we hem weder in de rede: „u zegt, dat u zonne-aanbidder is, uw adres vermeldt zonne-baden — en uw kamer licht op het Noorden . ...”
„Ik zal u mijn zonne-bad laten zien,” zei hij, opstaand: „de inrichting is weliswaar wat primitief, maar het typische van mijn systeem is juist de mogelijkheid voor iedere behuizing.”
Kalm ging hij ons voor het portaaltje in, en — nog eens, we fantaseeren geen woord! — opende hij de deur van zekere gelegenheid, waar ’n rol closetpapier in de lichte tochting begon te ritselen, en ’n plankje zeker voorwerp droeg. Mèt dat de deur dier gelegenheid klagelijk piepte, lachte de zon door het raampje een vierkantje van gelijke grootte op het zeil van het portaal.
In dat zonne-parallelogram, amper voldoende om de be-sokte lompe voeten des Strijders te bergen, plaatste-ie zich met welbehagen. Kijkend van de gapende Nummer-honderd naar den armzaligen zonne-bundel, die de rosse voete-haartjes tusschen de verzakte sokken met koperen sprankels bevonkte, meenden we dat de magere heer ons op ’t portaaltje