EEN STRIJDER ____117
afgeschut, en naar 'n armoedige achterkamer, waar ’n gewoon venster aanstond.
„Op deze eenvoudige manier,” verklaarde hij : „heb ’k altijd trekking van frissche lucht in ’t Sanatorium. De wijze om de sprei op te hangen is mijn uitvinding. In factum behoorde er natuurlijk geen sprei te zijn, maar de straat is nauw, en ’r zijn op ’t oogenblik zooveel overburen, die zich verbeelden met al hun onwelriekende kleeren aan, gezonder dan ik te leven, dat ik om den schoenmaker beneden, die mij het Sanatorium verhuurd heeft — 't is helaas nog niet ’t eigendom van de Aktien-Gesellschaft-in-wording — geen overlast aan te doen, op die wijze den inkijk van-hun-poriën-verstoppenden bij een man met frissche, open poriën, belet. Ja, zulk ’n dwang moet ’n overtuigde zich laten welgevallen. 9r Zal nog lang gevochten moeten worden, vóór de menschen weer natuurmenschen zijn, zich niet voor hun natuurstaat schamen.”
„Heeft u geen last van vliegen?”, vroegen we uit de groote lijn van z’n denken vallend, omdat terwijl z’n stem eenigszins smartelijk sprak, onze nog niet geheel geboeide aandacht door 9t gestoei van eenige kanjers in den wingerd van z’n roode borstharen, werd afgeleid. Persoonlijk kennen wij niets hatelijkers dan ’t aanwezig zijn dezer lastige, tot niets dienende diersoort, bij littérairen arbeid. Er moet in Holland een proza-dichter bestaan, die in een vergroote vliegenkast zijn werkuren beveiligt. En ’n ander heeft meer ’t land aan de terging dier kwel-duvels dan aan de geheele pers. ’t Gedartel der bromvliegen in ’s ontdekkers rosse haren, kon ons derhalve niet ontgaan.
„Men duldt zoo veel van gekleede menschen,” antwoordde Caesar Löwe, met den glimlach van ’n man die geleden heeft: „dat men zich spoedig