6 TONG MET BALLETJES.
Men praat niet over den dag van morgen.
Het was Donderdag ...
Maandag had tante de kliekies van de soep en de kalfsborst — as ’n zuinige huisvrouw, voorgezet — ’t karkas van de kippen was lekker voor twaalf uur — Dinsdag, toen de ééne ossetong opgewarmd en al ’n tikkie leerelappig op tafel kwam, had-ie nog den raad gegeven de andere na tante Roosje te sturen voor ’n versterking — Woensdag was de dikke helft van de tong, nog ’ns opgestoofd, met de rest van de compote voorgediend — vandaag Donderdag boog tante met de toewijding van ’n opérateur over ’t keelgedeelte der tong, terwijl de tweede nog gaaf, ongerept, bleek van vel en dik van lichaam in de kouwe bobbelsaus rustte.
Voor de variatie gaf ze ’m de restanten der eerste tong zóó uit de kille kelder — en morrege, Vrijdag — overmorrege, Zaterdag, kreeg-ie de andere opgewarmd of zoo onguur als vandaag, met nieuwe of dezelfde balletjes.
Zwijgend snee oom Barend de randjes van z’n portie — zwijgend kauwde-ie, de saus op z’n bord met ’t moes van de aardappelen warmend. Zwijgend bewoog tante Serre ’r wrokkende kinnebakjes, zwijgend pikte ze de kouwe gehaktballetjes op de nijdig-priemende vork. Zwijgend giftigde de meid de kamer in, om V portie tong-met-balletjes te halen — de dienst godbeter waar ze je met tong volstopten ... Zwijgend kieskauwde poes die niet van zure saus met laurierblaren hield.
Toen z’n bord leeg was, waagde oom ’n bescheiden opmerking.
„Mijn hoef je in de eerste jaren geen tong-met-balletjes meer voor te zetten,” begon-ie met ’n glimlachje-van-verzoening.