41
De moeder (uit V humeur voor de gedelete tafel zittend). Ik besta niemeer! Nee, ik besta niemeer. Da’s tweemaal da’k je iets vraag en tweemaal da’k geen antwoord krijg. Natuurlijk!
De vader (gesticuleert verliefd naar de ruimte in 't kamerschut, kijkt eindelijk over den rand naar de moeder) . . . Groeien middag.... (zij zit stug) . . Goeien middag!
‘ De moeder. Kom liever met je vuile voeten van den stoel! — Neem meneer z’n jas en hoed mee, Leuntje (dienstbode af). Toe, hang in ’t vervolg je goed an den kapstok.
De vader. Ja, schatje.
De moeder. Stel je nou niet zoo an. Van jouw lieve woordjes geloof ’k niet dat — nee, niet dat — daar meen je geen sikkepit van — allemaal komedie. ..
De vader. Da’s èrg hartelijk...
De moeder... Hartelijk is jouw lieve manier om nie-eens goeien middag te zeggen . ..
De vader.... Op me vingers geteld heb ’k tweemaal. .
De moeder. Toen ’t te laat was. Jawel, net als mama altijd gezegd heeft. Zoodra ’r kinderen zijn, bestaat de vrouw niemeer, wordt ze verwaarloosd, als schoppen-zeventje behandeld ...