94 MUZIEK.
lijker werkt dan een biecht in het publiek, waarbij je je-zelf aan de kaak stelt en openlijk je oppervlakkige eigenschappen met ’n extra-slechte vermeerdert, ga ’k nu eens betoogen, betoogen over muziek, betoogen over muzikanten.
Het schijnt dat de eerste menschheid al gemusiceerd en gedronken heeft. Je kunt geen blaadje van de historie naslaan, of je ziet ze lustig bij mekaar met instrumenten, die gerucht maken. De oorsprong van alle muziek schijnt geraas, spektakel, geweld. En vandaag, bij zoogenaamde onbeschaafde volkeren, zie-je hetzelfde gedoe met primitieve geluid-toeterende dingen.
Het moet in onzen aard liggen.
Het moet een stuk van onzen inventaris zijn.
We hebben haar op ons hoofd en haar op de lippen en jeuking in onze maag en gepraat in onzen mond en verlangen naar gerucht in de ooren.
Als kind heb ’k wel ’n stuk vloeipapier om een ouwen kam gevouwen, daarop geblazen dat 't heele huis volliep van clarinet- en hobo-gezweef. Als kind heb ’k uren zitten kloppen tegen leege en halfvolle flesschen. Als kind heb ’k kisten betrommeld, handklappers bespeeld, met stukjes ijzer gerammeld, met ’n natten vinger over glas gewreven, met kameraden urenlang op schelpjes of centen gefloten.
De oer-aanleg van alle menschen om te musiceeren zat ’r in.
En in latere jaren is 9r bijna geen voorstelling van de goeie Duitsche Rotterdamsche Opera geweest, of ’k was ’r met vuur en aandacht bij. Toch ben ’k naast de feitelijke muziek gebleven, de muziek van de pursang muziekliefhebbers, de muziek, die enkel muziek, de muziek, die ’n ding op zichzelf is.
Bijvoorbeeld. Kurhaus in Scheveningen. Stampvolle zaal van allemaal muziekliefhebbers. Muziek,