A VOND. 89
angst om plotseling te sterven. De angst om zoo-ineens in diepste eenzaamheid uit te stappen.
Hoe spannender het nachtzwart om de wijkende huizen greep, hoe straffer de overzijruiten ’t melkig getroebel der wolken ketsten, hoe benepener ze in haar stoel hurkte.
Ze hield ’t zoolang mogelijk uit in dat benauwende, beklemmende, verzwaarmoedigende schemerdonker, zoolang mogelijk omdat * t gas geld kostte en ’t misdadig zou zijn geweest ’r roekeloos op los te leven.
Dat duldde de ochtendstond niet.
Ze hield ’t uit zoolang ze kón. En begon lievig te doen met 9r antipathie.
*s Winters van vier tot vijf, ’s zomers van acht tot negen — o, de miserabel-lange zomerschemer! — had de meid ’t bést bij 9r. Dan klonk mevrouw’s stem onwerkelij k-g o e d i g. Dan zei ze wel eens Annie in plaats van Anne. Dan beging ze de dwaasheden om afgedragen dingen cadeau te geven.
Dan was ’r sfeer tusschen Mevrouw, Petty en Meid.
De avond kroop. Tante at met Petty, tante las met Petty de krant. Om tien uur, na de laatste post, snee ze twéé middelboterhammen voor de meid, twee dunne voor zichzelf. Daar nam ze suiker op (voor zichzelf). Bij de benedenburen klonk geen geluid meer, in de straat was het stil. Vóór ze at bad ze. ’r Gevouwen handen leien op ’t tafelzeil, 9t lamplicht begeelde ’r smal gezichtje met de bleeke oogleden en de donkerder zorgrimpels.
Ze bad in de stilte. Ze bad met ’n vage a a n-schimming der besuikerde boterhammetjes, luisterend naar Petty’s gesnurk.
Langzaam de handen ontvouwend,at ze de bestrooide