58 PLEIDOOI.
eede bevestigd is, De funeste, doch menschelijke ingeving gewerd hem, den aanrander van zijn eer, zijn lijf, zijn goed, zijn dagelijksch brood, onder vier oogen explicatie te vragen. Toen is er iets gebeurd. Iets zonder getuigen en iets, dat zonder de bevroren vingers van den beklaagde den dood van iemand ten gevolge had kunnen hebben. Ik, in de plaats van dezen nu bitter-schreienden kunstenaar, zou gedood hebben! Zonder genade!...
De President... Ik moet den verdediger verzoeken zich een weinig te matigen.
De Verdediger... Het is mijne overtuiging, mijnheer de President...
De President... Ik kan u niet op deze wijze laten voortgaan.
De Verdediger... Dan zal ik hierop niet verder insisteeren. Van voorbedachten rade bij een man, die meer dan twintig jaar de schoonste gevoelens van liefde en genegenheid van de planken verkondigde, zou alleen sprake kunnen zijn, als het blad van den aanrander des avonds was verschenen. Nu beperkt zich het delict tot eene gekwetste rechterhand. Gedurende de maanden dat mijn cliënt zich in preventieve hechtenis bevond, heeft de criticus in quaestie met zijne linkerhand geschreven, dus doende den regel schendend: „Zie toe dat uwe linkerhand niet wete wat uwe rechter doet”. En de plaatsvervangende jeune premier heeft het publiek van den schouwburg vervréémd!
Geeft mijn cliënt aan zijn kunstenaarsloopbaan, aan zijne familie terug, en bij zijn weder-optreden, zult U ontwaren, dat de Vox Populi zich door uitverkochte zalen en enthousiasme vóór den beklaagde zal uiten!
Mij baseerend op de art. 40 en 41 van ons Wetboek van Strafrecht, op het gemis aan voorbedachten