56 PLEIDOOI.
Openbaar Ministerie heeft dezen zachtmoedigen beklaagde de voorbedachten rade ten laste gelegd. Immers, zegt de geachte Ambtenaar: Het voorbedachte ligt in het feit, dat mijn cliënt in den vroegen morgen een geladen revolver bij zich draagt. Ik moet hier ernstig tegen protesteeren. Gaande naar de repetitie voor een nieuw stuk, waarin hij in zijne qualiteit van jeunepremier eene ontrouwe vrouw moest dooden, had hij die revolver bij zich gestoken, om de scherpe patronen door den requisiteur te laten vervangen. Dit is door de getuigen a décharge bevestigd. Op de wandeling naar den schouwburg heeft de beklaagde bij uitzondering den inval, om aan de kiosk op den Dam eenige kranten te koopen. Door de kioskenjuffrouw als getuige a décharge, is onder eede verklaard, dat mijn cliënt bij het doen van dezen aankoop niet alleen glimlachte, maar ook over het vriezend weer sprak, en een du fabeltje fooi gaf. Doet zulks een misdadiger, die tien minuten later ’n moordaanslag zal plegen ? Hebben wij hier met een zachtmoedig, nièt-pre-meditee-rend mensch te doen, ja of neen?
Het noodlot wilde dien kouden Februari-morgen, dat mijn cliënt die, als de meesten van zijn ernstige confraters, geen krante-critiek léést, uit mogelijke verveling de bewuste bladen inkeek. Op den Dam stilstaand, overviel hem de hevige gemoedsbeweging, waarvan art. 41 gewaagt. Als kunstenaar èn als broodwinner van zijn gezin, werd hij aangerand, zijn aanrander noemde hem een „onbehagelijken, zoogenaamden jeune premier”. Alsof dat geen summum was, vervolgde hij met de schreeuwende beleediging... „die te gezet wordt, om nog eenige verovering op de planken aannemelijk te maken”. Kon het driester, ophitsender, bloedopjagender van een jeune premier gedrukt worden, die niet