CARNAVAL. 35
waarschijnlijk, dat ze de binocle liet vallen, en terwijl ik me beleefd bukte, rukte ze driftig de kap over ’r haar.
„Is ’t geoorloofd?” vroeg ik — de vrije vertaling is me aangenamer dan het origineel — „.... om u in uw loge gezelschap te houden?”
?r Oogen gitten door de spleten van ’t masker op me toe. ’t Hatelijke bij zoo’n gelegenheid is, dat je niet kunt taxeeren hoe de rest van ’n gelaat doet, of ’t glimlacht, verontwaardigd kijkt, prettig of beleedigd....
„Deze loge is gereserveerd,” antwoordde ze, naar ’r stem te oordeelen uit de hoogte.
„Als ü ’t maar niet is,” zei ’k vrijpostig: „wil’k de reserve der loge wel respecteeren.”
’k Had schik in m’n ad-remme woordspeling — en op ’n bal-masqué mag je zonder gewetensbezwaar bij ’n gemaskerde dame blijven aandringen.
„Wees u zoo vriendelijk en laat me alleen,” drong ze aan; „al klinkt ’t vreemd bij de vroolijkheidhier, ’k ben in geen stemming om ’n grap met ’n grap te beantwoorden.”
„Kom,” persisteerde ik, aangestoken door het dol rumoer in de gangen en benee: „ ... .’n stemming bij ’n pretmakerij als van vanavond, kan door ’n glas champagne, in hoffelijk gezelschap gedronken, omslaan. Wil u me permitteeren?”
„Wanneer u inderdaad ’n hoffelijk man is,” praatte ze nerveus: „trek u dan terug, ’k Ben ’n getróuwde vrouw.”
Nog hield ik aan. Want, wat drommel bij ’n flirtation op ’n bal-masqué, en welk een — in de groote zaal werden ze van ’n losbandigheid, die ’k liever niet nader beschrijf! — is 91 bijzaak of je wel of niet ben getróuwd.
„Als u heusch getrouwd is,” repliceerde ik rustig