208 VERSTOORDE SABBAT ff.
balletjes-soep op ’t petrolie-stel zuchtte, ’t stuk lenden in de emaillepan zóó heerlijk rook dat-ie ’r wee van werd, en vlak vóór de huisdeur de lantaarnopsteker op z*n laddertje klom, om ’n door den wind geknauwd gloeikousje te voorzien — eerst toen, bij de opzwevende straatverlichting, sprak-ie bedeesd:
„In èllek geval — meid of geen meid — wij kennen gaan eten — mijn honger zal ze niet bederven” ....
„Zoo," zei zij dadelijk: . .... En 't licht?”
„Ja, ’t licht,” praatte hij tam.
„En ’t petrolie-stel?” ....
„Daar zitten we mee,” zei hij bezorgd.
Voor niet dl *t- goud van de wereld zou noch tante Roosje nóch oom David op Sabbath licht of vuur hebben aangeraakt. Godsdienstig grootgebracht van af de kinderjaren, hadden ze hun heele leven streng aan de vormen gehecht. Zoo min als hij op Zaterdag ’n sigaar rookte, zou bij haar ’n zondiging tegen de voorschriften-bij-het-eten mogelijk zijn geweest. De gezelligste sjabbes-avonden waren bij tante Roosje, wanneer de familie na den maaltijd rondom wit tafelkleed zat, snoepend van dadels, rozijnen, curacautjes, eigen gebakken koek — en de ouwe tante geen gelegenheid had met *r man te kibbelen. Nu net vanavond, terwijl ze tegen half negen gróóte visite zouen krijgen, nu de gevulde schaaltjes in de kast gereed stonden, oom David zoo bijtijds van de kerk terug was gekeerd, zaten ze in de leunstoelen bij ’n balletjes-soep om van te watertanden en 'n stuk lenden, dat de heele kamer met z’n geur vulde, zonder dat ’r ’n meid was, om de lamp aan te steken en ’t petroliestel uit te blazen. Ze mochten van geluk spreken, dat de kachel gevuld was. Zoolang ze getrouwd waren, was ’t nog nooit gebeurd.