190 „ GO UVERNANTE INTERNE" .
varkens, die elk woord met ’n sj begon, alsof ze in s j e 1 e i cadanseerde, betituleerde ’t ding waarvan ze den naam niet wist met s j o s e. ’t Was sjose voor, sjose na.
„Garsjon, donnez-moi sjette sjose” — „Mesjeu, passe moi la sjose, sievoeplè”. Er bestond geen olie-en-azijnstel, geen vischvork, geen versehe ananas, geen tandenstoker. Er was de S j o s e. In dien sjose-trant, met af en toe ’t verheffinkje van ’n café-chan-tant-expressie, als „rigolo”, „galette”, „coccu”, „je m’en fiche” etc; uitdrukkingen die ’n Franschman zich niet zou veroorloven, maar bij kwalijk-sprekenden gemeengoed zijn ge worden,hortte ’t opgewekt gesprek.
Kort voor ’t middagmaal, bij de apéritiefs, door de vrouw van den exporteur als „imperatief” geslurpt, werd de gezellige atmosfeer, ten koste der gouvernante-interne, aanmerkelijk vertroebeld. Of ’t ’n betreurenswaardig nawee van ’r nog niet heelemaal ingesluimerde familie-trots was — öf ’n oogenblik baloorigheid over ’t aan moeten zitten met de brooddronken dienstmeiden — op zeker oogenblik van Franschen bok en Hollandsche sjose, antwoordde ze op ’n vraag van mevrouw in zeer zuiver Hollandse h.
„Qu’s-que wous diet?”, vroeg mevrouw Kuit rood van verslagenheid.
„Ik zeg,” zei ’t voornaam gezichtje: „dat er voor de „kinderen al gedékt is”.
„Comprend pas,” sprak mevrouw, zóo ijzig-strak van gelaat, dat Jt ’n stilte in de gesprek-drukte gaf: „Comprend pas. Woilä tout!”
„Qu’est-ce elle sjante?”, vroeg de vrouw van den exporteur.
„U vraagt of er voor de kinderen gedekt is,” hernam de degeneratie eener generatie: „en ik zeg, dat er voor gezorgd is.”