Het zou ’n sprookje geweest zijn, als de héél-intiemen niet van den reëelen ondergrond hadden geweten — van de zich herhalende, wonderbaarlijke bofferij met de hóógste nummers in buitenlandsche loterijen en van wat meer daaraan vastzat.
Voor outsiders bleef ’t mysterie.
De Kuiten, ongemeen in de buurt bekend als nijvere, oppassende lieden, die sinds jaar en dag handel in boter en kaas dreven — bij drukte tezaam achter de toonbank — de Kuiten met hun renommée van beste Leidsche en zoetemelksche, van boter als room en van versche Hollandsche eieren, deden zonder iemand aanzegging te doen, hun aardig-beklant zaakje aan ’n gepensionneerde weduwe over en ... verdwenen.
In den eersten tijd wist niemand waarheen. De buurt begreep ’r geen sikkepit van. Menschen met zès kinderen en een op komst, die stil gingen leven — wiè die nog ’n paar weken geleden om ’n ons roomboter kwam, had ’t kunnen vermoeden! De Kuiten leken zoo volmaakt weg, als menschlijkerwijs denkbaar is, toen na vele maanden ’t eene gerucht ’t andere volgde. De juffrouw uit de turfnering-aan-de-overzij had gehoord dat ze op de Keizersgracht 9n eigen huis bewoonden — de kruidenier-naastan, die ze toch deksels goed kende, deed ’r ’n eed op,