i6o LEE UWEN- TEMMER,
brulde verwoed, de wanden der kar met dompe stooten beklauwend. Het was er even ’n driftig gestommel, dan z'n vijand ontvluchtend, rennend of-ie ’n prooi nazat, holde ’t dier den omtralieden weg naar het tooneel langs, opgepord door den snel-stap-penden man.
Nog bleven we benee, wachtend tot-ie de tijgers kwam halen. In de ruime ijzeren kooi op ’t tooneel, waar de dieren door ’t fel gestraal der zoeklichten gedeeltelijk versuft moesten worden, scheen ons de gevaarlijke, elk oogenblik met grove verwonding of dood bedreigde arbeid des temmers, minder nijpend en op-’t- randje, dan in den smallen besloten wagen, waarzein’tgroezelig-donkermekaar’slichamen raakten.
Hij was ’r alweer. Gejaagd door ’t publiek, dat ’m bij open doek wachtte, rukte-die de deur der tijger-kar open, enkel *n zweepje in de hand, en zonder aarzeling toespringend, over de heensluipende tijgers heen, kreeg-ie ’t met den eenen kwaadaardige, bijna ongetemde te kwaad. Met ’n dollen sprong schoot ’t dier in de denkbeeldige vrijheid, *n anderen uitweg zoekend, ’t Beschermend rasterwerk boog in den greep zijner klauwen, maar opgeschrikt door de toornige stem van den temmer, zich verwerend met sparrenden muil, zwiepte-ie z’n makkers achterna. De man, eerst nu ’n lange rijzweep grijpend, ging ’t tooneel op — voor de dressuur. En wij, ons door de donkere ruimten, onder ’t tooneel haastend, volgden hem om de vertooning tusschen de coulissen te zien.
In de stroomende plassen wit licht, zaten de beesten in schijnbaar angstige serviliteit, de oogen schuw-neer of in pijnlijke krimping, bij de bedwelming der electrische reflectors. Boven de vage gloeiing