Vreemdsoortige overgang ...
Van uit de stilte der kamer, met ’r lampegesuis en snorkend joelen van wind in ’t heet-stovend vul-kacheltje, stond ’k plots tusschen de coulissen. Nog ’n weinig soezig van ’t aanhoudend bewegen der pen — der zonderlinge pen — der pen, die dagen en jaren ’r inktsporen op papier laat — in ’n kamer, ’n besloten kamer, die geen geraas, geen ongewoonheden duldt — nog eenigszins mat van alweer de pen en alweer de kamer, bevond ik mij over acrobaten, midden in ’n nummer, vlak voor de pauze. De gelaten, rutslend van zweet, dat de schmink met glinsterstraal-tjes doortapte, lachten bij den feilen aanslag van voetlicht en hersen—de hijgende borsten, door toréador-frakken omspannen, hielden de loovertjes, schuimende gitten en pajetten in kartlende lichting. Telkens na 9n duikling, ’n parforce toer, ’n salte-mortale, bogen ze lachend, als in blijde opgewektheid, met adem-wringende monden en in groetenis geheven handen, ’t onzichtbaar publiek toe, dat op dien afstand 'n grillig, nu eens angstig-zwijgend, dan weer log-grommend dier geleek ..,
Na ’n woeste, rollende buitling van tezaam-klittende menschenlichamen, handen, voeten, pajetten, viel ’t