DE HONDEN VAN FREULE LOHMAN 135
laatst ziekte, jij op m’n legerstede (die ’n bed is) sprong (er op kruipen ging niet) en m’n gezicht „lekte”, toen — schande-herinnering! — heb ’k je hardhandsch verjaagd, omdat ’k niet van lekken houd, ’t ongezond, onsmakelijk, ’k-weet-niet-wat vind, daarenboven het volksbijgeloof deel, dat ’n hond op ’n „legerstede” honderd-tegen-een iets achterlaat, hetwelk eenmaal in de dekens den mensch-beslaper pleegt af te houden van de rustige bepeinzing der Hamletsche alleenspraak „to be or not to be”,met de variatie „to sleep — to dream”... Neen, Tommy, ik gaf je geen liefde — ’k duldde je niet op mijn bed, bang voor ditjes en datjes! — ’k heb ’n boel tegenover je goed te maken, niet met jou vernederende leverworst, maar moreel. Ik zal je mijn liefde schenken, schenk mij de jouwe. En als ’k later arm word èn ziek, kruip dan ook op mijn legerstede, belek mijn gezicht, deel lief en leed — enuwslijfs bijzonderheidjes!
De uitmuntende ziele-ontleedster, freule Lohman, vraagt terecht: „Zijn er veel menschen, van wier vriendschap men zulk een getuigenis kan geven?” — Neen antwoord ik. Niet één. De mensch is ’n bruut. Als ’k arm en ziek word — ik die ook briefjes krijg — thans — kruipt er niet één op mijn legerstee, om m’n gezicht te lekken en te dier plaatse ’n sober maal blijmoedig te deelen. Mijn huisdokter zou ’t onvoorwaardelijk verbieden. Afgezien van Tommy’s jaloezie en m’n eigen humeur, dat bij ongesteldheid te wenschen laat. Indien deze verhinderende omstandigheden echter niet bestonden, betwijfel 1k of Falkland-lezers tegenover Falkland, lelietjes tegenover freule Lohman tot zulke hooge dankbaarheid in staat waren, ’n Mensch moge er nog zoo prat op gaan, dat hij door geen lever-lucht is om te koopen — aan de vriendschap eens honds ruikt