126 WEDERZIJDSCHE NERING.
met 'r witte haren gezegd had: meneer Waning, poets u m’n schoenen, dan had *k ’t gedaan. As de dochter me verzocht had naar Leeuwarden teloopen, dan had ’k gedaan. An zulke sympathieke door en door rijke lui wantrouwen te toonen, dat kon ’k niet — ’t was misschien dom — ’t ging niet. Toen den tienden dag kwamen twee bommen los: ik verloor me proces met den schilder in éérste instantie en ”
„En de Duitscher schoot zich voor z’n kop,” taxeerden wij heelemaal slaperig.
„Nee,” glimlachte de hotelier: „u raadt ’t niet. Laat me liever uitvertellen. Ik zit ’s middags half vijf voor ’t raam, daar, beestig uit m’n humeur, omdat ’k niet hooger-op dorst gaan en ’t belabberd vond 'n goeie vijfhonderd gulden neer te tellen mèt de kosten. De inspecteur van politie salueert, komt binnen, ’t Vreemdelingenboek ligt op den lessenaar van den ober, zeg ik. Nee, zegt hij: ik heb iets ernstigs. Hij laat me ’t portret van den Duitscher zien en vertelt kort en bondig dat-ie 'm moet arresteeren. Uitlevering door de Duitsche regeering verzocht, omdat-ie in ’n onzuivere vrouwenzaak betrokken was, cautie had gesteld en ’r met z’n vrouw en dochter vandoor was gegaan. Moet dat zoo dadelijk, vraag ik. Ja. Geen uitstel. Nee, daar zat ’k gebluft van. En ’t ergste: de dikke driehonderd gulden van m’n rekening, 'k Had al eens zoo iets bij de hand gehad en met al de formaliteiten naar de centen kunnen fluiten. Inspecteur, zeg ik: ik blijf borg dat-ie niet wegloopt, maar laat *m dan eerst fatsoenlijk om vijf uur dineeren en eerst de rekening betalen. Dat mocht niet, maar met soebatten en goeie woorden kreeg ik 't gedaan, dat de inspecteur zou wachten tot ’n uur of zeven. Nou, ik kan u verzekeren, dat ’k *r koud onder geworden was. Zelf ging ik naar boven om te serveeren. Waar is de kellner, die ons altijd bedient? — vroeg hij