WEDERZIJDS CUE NERING. 123
terij daar, zwom de auteurs-nering heen in den damp der sigaren, causeerden we opgewekt over hotels en hotels, de moeilijkheden van ’t inkoopen doen, de duurte der belastingen, den last met het personeel, de schunnigheid van oplichters die vertrekken zonder te betalen, de aanmerkingen van handelsreizigers op ’t voortreffelijkst menu — en zoo voort. Toen, bij twaalven, in de stemmige stilte der zaal, deed-ie een waarlijk verhaal, bebabbelde hij een kleine wreede historie. Nu, na jaren, hervoelend de loomende verveling van dien avond, hoor ik de stem nog, de kalme, rustige praatstem, de smakjes der pijp, het breede tikken der klok, de hernieuwde opklaring van het geluid uit den wel omschoren mond.
* ... Ja, u denkt dat nou wel — maar u vergist zich glad. ’k Ben lange na niet in ’n gemaakt bed gestapt — ’k heb tijjen van zorg gekend zóo groot, dat ’k dacht ’t op te moeten geven, ’r met me vrouw over praatte den boel aan de schuldeischers te laten en ergens ober te worden. Een avond vooral vergeet ’k nooit al wor ’k honderd, Nee, nou moet u is luisteren, ’t Is haast ’n roman, ’t Is meer as ’n roman. We waren nog geen jaar getrouwd, me vrouw en ik, en we zaten knapjes vast. Dat komt omdat we ’t hotel modern hadden gemaakt, met geschilderde plafonds en electrische schellen. U had ’t vroeger moeten zien. Nee! Niet te herkennen ! ’t Ging op krediet — dat mag ’k wel zeggen, nou alles betaald is — en we braken d’r onze hoofden niet over, toen ’k quaestie met den schilder kreeg. Om me is lekker dwars te zitten, begon die met ’n advocaat. Ja, da’s waar. Ik ook na ’n advocaat. Maanden lang leien we te vechten en ’r kwam ook hommeles van andere kanten, ’t Is of ze ’t ruiken en mekaar aansteken. Over me hotel had ’k niet te klagen. Dat liep vlot. Met ’n beste keuken en ’n zoo gesorteerd ontbijt