116 MUZIEK.
naars (op èlk gebiedzoowat) eene verbruuting van het vak plaats heeft. Het moest geen vak, maar eene roeping zijn, geen dienst maar genegenheid. Dat zit ’m niet in de kunst, en niet in de menschen, zooals gij verklaart, maar in maatschappelijke verhoudingen, die — voor de tweede maal — ik als gezellig Zaterdagavondkouter niet te benaderen heb. Ik duidde het in kool-symboliek aan — als bijzaak — de hoofdzaak bleef de Absolute Muziek.
Het vermoeden dat ik geen onderscheid zoude weten tusschen een 5den-rangs krukkebeen en een musicus, behoort tot de polemische varianten die men in goed Hollandsch kool heet — kóól zonder meer. De uitspraak dat „de vodden-orkestjes slechts zullen bestaan zoolang gij (ik) en de uwen nog uw aandacht aan dat getjingel schenkt”, is in gelijke mate schalksch, omdat vodden-orkestjes alweer een maatschappelijke oorzaak hebben èn omdat het uwerzijds een raadsel moet zijn wat wel en wat niet mijne aandacht heeft d) — Ge slaat den spijker op z’n kop dat er Falklandjes geschreven worden, omdat het Zaterdag is. Maar het schrijven van een Falk-landje is een onnoozele truc, eene handigheid, die ik eerstdaags in nummer zooveel aan ’n ieder zal do-ceeren, opdat een ieder het des Zaterdags wete en kunne, e) — Ge neemt aan dat ik van nature géén ontvankelijk gehoor voor muziek heb gekregen, omdat ik enkele kindergrapjes vertelde. Blazen componisten dan niet op ouwe kammen, als ze vijf, zes jaar zijn? Fluiten ze niet op centen ? Tikken ze niet op glazen ? Hebt ge nooit geknikkerd, gehoepeld, geschooierd? Welk een voorbeeldig, door en door muzikaal ventje zijt ge dan geweest! En hoe jammer dat ik niet vroeger van uw prilste beschaving genoot, f) — De „zeer vertrouwbare zijde” die u inlichtte dat ik met Wagner op heb — hoe spannend is die zeer-