100 MUZIEK.
huishouden, of komt ’n huishouden te hangen, 'n huishouden met zorgen, belastingbiljetten, kouwe rollende, belegde boterhammen, hurrie. ’k Kan geen orkest zien, of ’k zie kamers één- en twee-hoog, alkoven, keukentjes. Door ’n ouverture heen zwelt lucht van rooiekool, savooiekool, boerenkool, bloemkool. En af en toe, als de bassist z’n schoenen bepeinst, geduldig wachtend tot-ie an de beurt is, schichtigt de afgekloven rib van ’n varkenskotelet door m’n onmuzikaal zeurhoofd. Ik weet dat dit niet het muzikaal genot in z’n nachtstille ongestoordheid is. ’k Geloof dat ’k in Bayreuth nog de sensatie van rarigheden zou hebben. Er is en blijft een hiaat. Van onderen en van boven en ter zijde, ’k Heb met solisten van naam thee gedronken en als ’n bakvischje dat bij den varkenskop van ’r veelgeliefden auteur ’n teleur-stellings-schokje ondergaat — gus, gus, is ’m dat? — gedacht, gedacht. Je zegt die dingen niet —je,schrijft; ze. ’k Heb avonden vergeeuwd — waarlijk, ’t wordt zonder pedanterie gezegd — met ’n schitterend violist, die van z’n jeugd af ’n viool in z’n armen had gehouen en je dooddrukte door z’n grof begrip van ’t leven. Als letterkundigen, schilders, beeldhouwers, tooneelspelers ’n opmerkelijk zoodje zijn, dan zijn beroeps-musici voor ’t dikste deel minder ontwikkeld dan ’n oud-hollandsche baker, ’k Ben geen nijdas, geen lasteraar, geen hooner — ’k sta voor ’n mysterie, ’n ziele-afgrond — óf m’n opmerkingen zijn larie.
In m’n jonge jaren verdwaasde ik in de meening dat muziek veredelt, gevoelig maakt. Dies zouden alle executanten, dagelijks bewerkt, dagelijks in een supérieure sfeer, dagelijks op de schoone grens van het onzienlijke, een keur van gevoel volle edellieden zijn of worden. Dat is niet zoo. Althans ik ruik rooie, savooie. Wat doet dan de absolute muziek,