32 DE MOF
mal en zoo wit voor zich bleef staren.... Timmermans zat nou ’n potlood te slijpen .... Pieters beet
in ’n appel Davids was heelemaal niet te zien...
Nou .... Nou .... Nou weer even je oogen dicht-houen, want.... ’t komt weer.... O, wat is dat akelig.... dat groote leege, lichte gevoel.... dat wegsterven van de witte muren .... dat toclj nog hooren van het stemmengegons.... Nou gaat ’t weer weg.... Nou klaart ’t weer op ... . Daar zit Timmermans weer, die z’n nagels snijdt met z’n zakmes.... Daar zit Driebels, die uit ’n zakkie snoept.... Nou weer beginnen .... „Jongelui.... neem me niet kwalijk .... Ik was niet goed in orde .... Waar zijn we gebleven .... O ja....
Magedin, dat wil zeggen Mägdelein Kom nou
Pieters, jongen, let nou op.... Schone wip betee-
kent.... Sst!____ Niet zoo lachen! Kom doe dat
brood nou van tafel.... Schone wip wil zeggen Schönes Weib .... „Darumbe muotsen degene vil Verliesen den lip” . .. ./ dat moeten jullie zoo lezen: „Um die viel Degen müszten verlieren Leben und Leib” .... Driebels, was heiszt nun Wip?” „Wip? Wip?.../
„Weet je ’t niet? Dan jij?”
„Wip .... Weib/
„Gut so Weiter.... Die dritte Strophe/
„De derde: „ Es pflegten sie drei Könige* —
Voor de klas stond-ie, steunend op de liniaal, bleek, met zware blauwe wallen onder de oogen, waarvoor de gouden bril schitterde.
Beneden werd twaalf geluid.
De jongens stormden de trappen af.
„Zeg, heb je opgelet, dat de Mof d’r niks van wist !* „Nou!*
„Wat ’n stommerik!”