ZIJ WIL NIET LEZEN
napraatte bij ’n moord, of ’n brand, of’n spoorwegongeluk — dicht in de buurt.
Maar de donderslag sloeg, rinkelend de kopjes op de schoteltjes, doordreunend de lamp, wegsnauwend de rust der achterkamer.
De eerste avonden, als de klep van de brievenbus vreemder dan gewoonlijk door de gang tikte, kwam er gekibbel wie ’t hoofdblad het eerst zou lezen. Moeder las zoo langzaam dat je ’r niet op wachten kon en als Jan voorlas, begreep moeder *t niet. Ze begreep alleen wat ze zelf las.
„’k Zal langzaam lezen,” zei hij dan.
„Nee,” zei ze kribbig: „dat gaat me nog te gauw” . . .
Maar las hij ten slotte toch, poogde zij de betee-kenis te snappen, knikte, zweeg, greep driftig ’t blad als-ie klaar was, om ’t op haar gemak te herkauwen. Dan trilde haar ouwe-vrouwtjes-onderkaak zenuwachtiger, mumden haar dunne lippen de woorden over en over, kreukte ze met heftige vingers de krant in haar schoot, zei met harde bitsende stem:
„De vent mosten ze hangen, vierendeelen”____
„Wie,” vroeg dan Truus.
„Wel die vént,” snauwde ze vinnig.
En het heel rustig Hollandsch achterkamertje, waarin de kachel gloeiend snorde, de lamp suisde, de thee pruttelde, begreep dat de oude, oude vrouw ?t over Chamberlain had.
Die haatte ze van vroeger, van vroeger toen-die zoo’n bek opzette — de vent die heele gezinne ongelukkig wou make — die ’t zélf maar is most probeere — redeneerde ze.
Chamberlain probeerde ’t niet — de oorlog brak uit — de Boeren vielen in Natal.
Na het telegram van het ultimatum, na het bericht