Het heele gezelschap kéék nu naar het portretje.
Mevrouw Brons het sterkst, met loerende nieuwsgierige oogjes; haar man glimlachte vriendlijk, zonder ’n woord te spreken.
Meneer Prins rookte nadenkend, mevrouw Prins, die opgestaan was, boog zich over den schoorsteen, herhaalde:
* „Ja hèusch, mevrouwtje, je zou zweren dat ’t op u lijkt.”
„Wel mogelijk,w zei Anna voorzichtig.
Eindelijk dan hadden ze hun zin, spraken ze over dat waar het heele dorpje bedekt over sprak.
„Ik dacht werkelijk,” zei mevrouw Brons weer en poeslievig knikte zij de gastvrouw toe: „dat ’t een gestorven kindje was.”
„Néé,” zei Willen kort-aangebonden : „m’n vrouw en ik hebben geen kinderen.”
„Curieus,” merkte mevrouw Prins nog eens op: „net uw oogen en ook wel iets van den neus van meneer. En dan al die bloemen om ’t lijstje.”
Even was ’r eene onaangename gaping in het gesprek.
Brons dampte genoeglijk, Prins keek naar de zoldering. Mina Brons roerde 9r thee met beschaafde