SIMON KENAU HES S EL A AR. 73
Toen, uit behoefte om zich te luchten, leunde mevrouw tegen den deurpost en schreide, in de eene hand den hernomen degenstok, in de andre den zakdoek.
Gelukkig kwam heel spoedig de agent. De ladder paste prachtig tegen het kozijn.
„Zal ik dan?” — vroeg de man.
„Néé, ” opponeerde meneer wild: „dat nooit — geen man in de slaapkamer van m’n zus! Als ze ’n vreemd gezicht ziet — zijn de gevolgen niet te overzien. — Ik zal zelf”.....
„Max!” — kermgilde mevrouw: „wees voorzichtig!”
Het buikje van meneer wreef reeds langs de sporten — de agent hield de leer.
Het werd een ijzingwekkend gezicht — de dikke man in het nachtdonker, bij de lantaren, óp de ladder . . .
„Max, Max, pas op!” — smeekte mevrouw.
„Stil,.vróuw”, zeide hij kordaat.
Reeds was z’n hoed op de hoogte van het glas, toen er binnen vreeslijks gebeurde.
„Hüllep ! Hüllep!”, klonk het.
En waar dit geroep, dermate onvoorbereid, mijn verhaal zoo niet stoort, dan toch interrumpeert, gevoel ik mij gedrongen een weinig te verhalen van hetgeen in huis geschied was en geschiedde.
Simon Kenau had tot tien uur in Spencer, haar chéri gestudeerd, in het bijzonder het hoofdstuk van »De gegevens derphilosofihie” verslonden, daarna een kop waterchocola met véél suiker geslikt, vervolgens chloral in een glas melk geslurpt, ten slotte had zij zich voor den nacht getoilleteerd, iets watwelvoegelijkheidshalve niet beschreven kan worden.
Op haar nachttafeltje lagen o. m. — er lei véél —