52 GELUIDEN.
schagrijnig dat-ie je geen aasem geeft as-je met ’m praat” ...
„Heeft-ie familie?”
„’n Sus in Sweden of soo ies,” zei zij nadruk leggend op elke s — Amsterdamsche kamer-ver-huursters maken van elke sus ’n zwijn 1).
„Zoo,” repliceerde ik, happend — zij verdween, stappend — hetgeen zonder moedwil rijmt.
Achter de suitedeur werden de geluiden in volgende dagen vreemd, toch begrijplijk.
Als ik opstond, tegen elf uur, hoorde ik hem knutselen, scharrelen.
Om zich bezig te houden, scheen-ie ’n figuurzaag gekocht te hebben en daarmee knutselarijtjes te verrichten. Of hij liep op en neer. Of sprak hardop met z’n kanarie, die niet zong omdat hij een zij was — hetgeen ’k alweer van de juffrouw wist, die zuur ’t land had an zoo’n doodvreter die de kamer bemorste en geen bek open dee.
'Den Zondag na z’n pensioneering hoorde ’k een gesprek met den domineerenden vriend, die dadelijk schreeuwde toen-ie binnenkwam.
„Goeien middaag — leg jij nog in bed?”
„Niet lekker” — schreeuwde de hardhoorende buurman.
„ .. . Wat scheelt *r dan an?”
Geen antwoord.
„Versta-je me niet? Wat mankeer je?”
De woorden boorden snerpend door de zwijgende deur.
En zeurig, hard-toonloos, zoo als dooven spreken, klonk ’twerom:
„ ... Ik kan ’r niet an wénnen...”
’) Latijnsch sus = zwijn.