GELUIDEN.
’s nachts drie uur op het redactiebureau werkte) dan nog geen besef had van de buitenwereld.
Er waren twéé soorten geluiden — de door-de-weeksche, de zondagsche.
De door-de-weeksche begonnen om half vijf. Op de minuut af kraakte z’n deur. Tot vier uur had-ie kantoortijd, wandelde naar de nieuwe stad, bleef verder op z’n kamer.
Een enkle maal zag ik hem de straat oversteken, ?n gewoon oud heertje, zonder baard, zonder snor. Z’n haar was spierwit — z’n trekken hadden niets bijzonders.
Wat doet *t voorkomen er toe ?
De geluiden spraken.
Kwart voor vijf — terwijl ’k op m’n kamer werkte — zocht, achter de stroef-glimmende suitedeur — een sleutel de slotopening. Er tikte een glaasje tegen ’n karaf — hij nam z’n bittertje. Nooit meer dan één. Dat kon je sekuur controleeren,
' Vijf uur bracht de hospita z’n diner. Hij was doovig. Je hoorde èlk woord — en eiken dag was dat èlk woord ongeveer hetzelfde.
,,.... Lam weertje, meneer” ...
Gebrom.
w .... ’k Heb vandaag ’n kotelet voor u gebraje met andijvie en aarpele” ...
Gebrom.
En tegelijk wist ’k mijn éigen menu. Ik at om half zes.
Ik werkte. Hij at. Het mes bekraste het bord, de vork schepte, moeste.
Dan at ik — dee hij ’n tukje, verneembaar door z’n gesnurk. Terwijl hij snurkte verliet ik hem en als ik ’s nachts half ^ier terugkeerde snurkte hij nóg in ’1 bed, dat tegen de suitedeur stond.