44 ZIJ BOEMELT.
Zij was naar Amsterdam gekomen.
Met deze vierde hoofdbijzonderheid, completeeren wij onze belofte en bevinden wij ons tevens in het centrum van haar avontuur, dat wij onder een schun-nigen titel aanduidden.
Ze was te Amsterdam gekomen met ’t boemeltreintje van 6.07, om — ge zult het bevroed hebben
— van Muziek te genieten, liever van een Zang-wedstrijd, die in het Paleis voor Volksvlijt gehouden werd en waaraan de zangvereeniging D e Harp uit haar provinciestadje deelnam. Zulk een grandioos evenement liet ze niet passeeren en gevaar bestond er geenszins.
’s Avonds zou ze met den trein van 9.50 met al de leden van De Harp terugkeeren en al werd ’t buitengewoon laat (naar berekening half een) eer ze te bed kwam — anders lei ze met de kippen
— ze wóu ’t ’r nu eens van nemen, ze wou ’t Zangersfeest in Am-ster-dam bij wonen.
Maar toen ze uit hare extatische luistring opschrikte en met kippige oogen het gouden remontoir bekeek was het reeds dik over elven. Dat had de Muziek gelapt. De Harp was provinciewaarts verdwenen.
Ze stond alleen in de groote stad — in den nacht
— blootgesteld aan de gevaren van het verleidelijk verleidend stads-nacht-leven.
Ze stond op het Frederiksplein,keek links en rechts, bekeek nogmaals haar horloge, daarna de fontein en ganschlijk beduusd liep ze eindelijk met de men-schenmassa mee die de Utrechtschestraat instroomde.
Wat nou? Je hoorde zooveel van aanrandingen, moorden, ontvoeringen. Wat nou ? Geld had ze genoeg — maar ’n vrouw mèt geld, da’s nog gevaarlijker dan ’n vrouw zónder geld. Wat nou?