Ze was — wat ze was kan maar niet in ’n vloek en ’n zucht gezegd worden, doch trachten wij het ■— zij was muzikaal èn grijzend èn getrouwd èn naar Amsterdam overgekomen. Dit zijn wel de hoofdlijnen van haar leven, maar onvolledig en oppervlakkig. Vervolgen wij eenige noodzakelijke bijzonderheden. Wat het muzikale betreft: in haar jeugd had zij gezongen — haar vele levensjaren had ze gespééld, lichte en zware dingen (op de piano) Salonbloe-m e n, ’n wals van C h o p i n, fantasies van L a Traviata en Mignon, de Rhapsodie van L i s z t, D a i sy Bell, de L e o n o r e-ouverture, After the ball was over, potpourris uit C a-valleria, Komm Karlieneke ! etc. Zij was niet muzikaler, niet ónmuzikaler dan andre dames die een huurpiano bewerken en hare buren door ’n éénsteens of halve-steens-muurtje van heur — naar men zegt — dierbaarst zieleleven — doen medege-nieten. Zij had zelfs éénmaal in hare provinciestad 'n bespreking bereikt onder het hoofd Kunst enLet-teren en éénmaal had de dokter haar een maand het spelen verboden daar ze vingerkramp had opgeloopen, wat ze ’s middags bemerkte toen ze ’n paar spiegeleieren wou bakken. Zij was muzikaal. Voorts