36 VERZEN, GROC EN DE WARME STOEL.
bestaan die zich vóór hun thee g e v o e 1 i g bevinden.
Echter, minder aan tegenstrijdigheden onderhevi g preciseert zich het feit, dat alhoewel een hongerig kunstenaar (naar men zegt) de fraaiste zaken pro-duceeren kan, een criticus sterk op lichamelijke aandoeningen reageert, als daar zijn: een te volle maag, een stijve nek, een kwestie-met-vrouw-thuis, een paar lekkende schoenen, de visie van een schuldeischer etc.
Diep in den nacht zul je zelden met voorliefde een koud bad nemen, terwijl je je op dat uur gaarne in kunst-beschouwingen baadt en omgekeerd gevoel je ’s morgens in je bed weinig gemeend pathos om met juiste intonatie te brallen: Jo be or not to be, that is the question — whether i t’s n o b 1 e r i n t h e m i n d” .. .. en zoo voort. Het stoot elkaar af. Wat nu groc betreft....
Op ’n nacht na eenen zat Falkland in een café — wélk doet er niet toe, daar we geen reclame maken — zat Falkland te soezelen achter z’n derde glas Gerste èn ’n stapel krantjes die hem — zooals in Holland zèlden gebeurt, slaperig hadden gemaakt.
Hij had waarlijk en bij uitzondering hard gewerkt, ’s morgens aan een kippenren in z’n tuintje, ’s middags aan twee ons taaie lappen bij ’n juffrouw in de Jan Steenstraat die open tafel hield voor zestig cent, ’s avonds aan ’n tooneelcritiek — hij was moe — hij sufte èn pufte (het was Augustus) en snufte (hij was verkouden).
„Bonsoir!”
„Hallo!”
Falkland schokte overeind.
De bonsoir-roeper heette Pim, de hallo-er Pam, beiden jeugdige dichters met komieke hoedjes, bleeke gelaten, zwemmende oogen.