Bij een zoo opzienbarenden en afschuwlijken titel als aan het hoofd dezer historie vermeld, gevoelt de kroniekschrijver zich terdege verplicht — zij het in vage en korte termen — u iets naders te zeggen van Santje, tante Santje, moeder Santje.
Santje noemden haar de buren, winkeliers, kennissen.
Tante Santje zeien de weinige (en niet zeer beminnelijke) neven en nichten, de meer intiemen als daar was de juffrouw van de bovenwoning én de busdokter.
Móéder Santje dachten ongetwijfeld in de taal die dés beesten is : Pickwick, Gretchen, Bismarck.
Daar de nomenclatuur eenigszins het mystieke nadert, worde onmiddellijk aan deze inleiding toegevoegd dat Gretchen een Saksische kanarie, Pickwick een zesjarige kater en Bismarck een verharende kees-(hond) was.
En wanneer Falkland wijders en ten slotte bericht dat Santje (tante èn moeder) als tandelooze ouwe juffrouw (kuisch en ongetrouwd) eene benedenwoning ergens in de buurt van Nieuwer-Amstel behuisde, dan heeft hij mits dezen aan de dramatische, zelfs tragische regelen voldaan door u overvoldoend in te lichten.