WREED E REIS. 19
wand — alles kraakte, knerste, bewoog — je zat vast — ’t was afgeloopen — 0 — 0 — zoo te stikken van mekaar gescheiden — je vrouw daar —jij hier — geen kracht om te zwemmen — god, nee
— je zou ’t water inslurpen, ’t voelen in je keel, in je neus, in je hersens — en dan — en dan —
Het schip stoomde voort, gesmeten, gebeukt, krakend, overgolfd. Ieder moment geloofde je dat de worsteling afgeloopen was — ten slotte hóópte je ’t
— óp van dat vreeselijk, gruwelijk liggen op ’n bank tusschen ’t hoofd van ’n onbekende en de voeten van ’n onbekende — óp van vermoeienis. Als je de bank losliet zou je op den grond smakken .. .
Dan de gedachten. Wat is zulk een doodssensatie monsterachtig, niet-uit-te-zeggen verschrikkelijk. Alles drenst, raast dooreen. Je denkt an de krankzinnigste kleinigheden — an je kippen thuis — an wat... je ... gister . .. gedaan hebt. .. an een knoopje van je overhemd dat losgesprongen is — anVanDeys-sel. .. die . . . door Jan Veth .. . zoo ... goed ... getroffen is — an wat ... de portier ... straks ... heeft gezegd ... Eight shillings.... without breakfast — an Mast — aan de koper-gümmende wijzers op den Munttoren — an de voeten van den onbekende achter je — wat voor laarzen die draagt: bottines of knoopjes En op 't
krankzinnig gedaver van ’t schip begin je als ’n idioot eindeloos te herhalen : knoop-jès — knoop-jès — knoop-jès — tot je in eens haast an ’t huilen raakt als je an je vrouw denkt — an wat de Steward zei:., .. „Ladies here would not be decent, s i r” , . .. Dan zie je weer helderzwart voor je ’n krantenbericht, komiek altijd ’t zelfde .. ,. „Op de reis van Newhaven naar Dieppe is onze stadgenoot . .. .* — En als je nou anspoelde — wiè de