heschen we zeil en fok en met ’n leuke vaart dreven we naar Naarden. Halfwege zei ik:
* .... We kééren” ....
Zeer voorzichtig liet ’k alle zeilen zakken, draaide de boot met ’n spaan èn ’t roer, heesch de zeilen opnieuw en wachtte. Deze wijze van laveeren is bepaald öngevaarlijk voor jeugdige beginners. Je kunt op je gemak keer en, ’t eene zwaard ophalen en 't andre laten zakken.
Wanneer alle zeilers deze solide methode volgden, zou je waarschijnlijk nooit ongelukken krijgen. Tot mijne verbazing had de wind evenwel niets geen lust om in de zeilen te blazen. De doeken hingen onsmaaklijk te flapperen, wouen geen lucht happen, tot bij ’n draai van ’t roer de giek plotsling omviel en me een mep gaf die ik nog gevoel. Doch zeelui letten niet op mèppen. Weer in dezelfde richting sneden we er van door, eenigszins verbaasd door den onwil van ’t jacht.
„We laten ons niet dwingen,” zei ik.
„Nee, dat doen we zeker niet,” zei m’n metgezel.
„We zullen laveeren,” zei ’k grimmig.
„Góéd,” zei m’n metgezel.
Thans, overmoedig, trachtten we te laveeren met de zeilen op. Ik weet wel dat ’t zoo hoort en dat elk zeiler laveert met de zeilen omhoog, daar je keeren met gezakte zeilen geen laveeren kunt noemen, maar ik moet dit wel uitvoerig expliceeren, omdat we zooeven gepoogd hadden te laveeren met ’t zaakje omlaag. Nu deden we fier, maar lichtelijk angstig. Je kon niet weten. De zee was niet diep en de wind niet bar, maar je las voortdurend van ongelukken met zeilen. Om iets te ondernemen moetje feitelijk niét lezen. Ik liet het bakboord-zwaard neer dat klepperde als ?n pessimistische kraai in ’t bladerloos geboomt van 'n kerkhof, ’t Dee je luguber aan.