ï42 van het potje roomboter.
„Mijnheer,” zei ik toornig: „een potje roomboter van vijf-en-zeventig cent — met de vracht en het potje mee ’n gulden bij elkaar — is daar straks op uw regenton door de honden van Thijs opgevreten. U moet natuurlijk zorgen dat uw terrein veilig is. Ik zal u dus van uw rekening — wij stonden in re-keningcourant wegens diversen — een gulden aftrekken” ...
„Pardon,” zei de hotelier beleefd — menschen kunnen je soms met argumenten slaan ! — : „ik wil graag aannemen dat de honden van Thijs uw potje boter op mijn terrein hebben opgegeten, maar ik heb geen order gegeven het juist daar neer te zetten. Ik ben alleen verantwoordelijk voor wat ik in on vangst heb genomen, en op het oogenblik dat mijn huisknecht uw potje op mijn ton zette was hij niet mijn huisknecht, maar de looper van den agent van de stoomtram” . ..
„Da’s waar,” beaamde ik nuchter.
„Daarenboven,” vervolgde m’n overbuur : „heb ik Mr niets geen lust in Thijs aan te spreken. Ga u zélf aan Thijs schadevergoeding vragen en anders is de agent van de stoomtram verantwoordelijk zoolang u geen reçu geteekend heeft.”
„Juist,” zei ik — en ’n half uur later sprak ik den agent van de stoomtram.
„Meneer,” begon ik weer : „u heeft een potje roomboter van vijf-en-zeventig cent — met de vracht en het potje mee samen ’n gùlden — aan den huisknecht van ’t hotel meegegeven — maar ik heb niks gekregen omdat de honden van Thijs ’t op de regenton hebben opgevreten” ....
Eenige malen diende ik hem dezen duidelijken uitleg nader te expliceeren.
„Wel,” zei hij, na eenig bedenken — „dat gaat den huisknecht an.”