VAN HET POTJE ROOMBOTER. j4i
te brengen. Daar hij iets te verrichten had, zette hij het potje op de regenton en terwijl hij weg bleef, kwam de rooie van Thijs, hapte het papier door en begon mijn roomboter te belekken. Ook de g r ij z e van Thijs smulde mee. Net, toen de huisknecht weerom keerde, zag-ie ’t laatste gebeuren: het ledige potje viel aan scherven.
Plotseling klonk een woedend gehuil. Ik keek over mijn verandah.
„De schurftige schooiers! ”, riep de huisknecht: „ze hebben uw potje te pakken ! ”
Daar de zaak eenigermate obscuur leek, schreeuwde ik:
„Wie? Wat?”....
„De honden van Thijs hebben de boter gevreten! ” ...
„Da’s wat moois,” zei ik onrustig, „en ik heb nog niks ontvangen” ....
„Tja,” redeneerde de huisknecht: „ik kan ’rniks an doen. Teeken u maar in elk geval ’t reguutje van de tram” ....
„Welnee,” zei ik verwoed — zou ’k dan nóóit wraak nemen over ’t geblaf en gebrul om m’n witten broek ? —: „ik teeken niks. Ik heb geen boter gekregen” ...
„Meneer,” hernam de huisknecht :„ mijn schuld is ’t niet. Dan mot u ’r maar mijn patroon over anspreken. Want op diè z’n terrein is ’t gebeurd” ....
Ik gevoelde iets voor z’n logica. Daar mijn potje roomboter, blijkens het niet door de honden van Thijs opgevreten adres, voor mijn rekening en risico verzonden was, de huisknecht mijn boter niet had opgesnoept en de diefstal gebeurd was op een neutraal terrein, toebehoorend aan den hotelier, scheen deze de aangewezen man om de schade te verhalen op Thijs en z’n vijf honden.
Ik begaf mij — vastbesloten de Thijs’sche beesten indirect te vervolgen — hotelwaarts.