Onnoozel-weg liet de heer Hompelaar z’n puckje uit. Ge zult vragen wélke mijne motieven zijn om bij eene zoo eenvoudige daad als het ter straat brengen van ’n puck, in het bijzonder te melden dat de heer Hompelaar 91 onnoozel deed. Ik wil u dadelijk antwoorden, zonder omwegen, zonder overtollig gepraat, dat puck zélf eenigszins verbaasd was op dit ongewoon uur ’n luchtje te móéten scheppen en dat de heer H. voornoemd wél floot en Js puckjes* naam riep, doch met zijne gedachten en meerder met zijne oogen bij de studeerkamer was. De studeerkamer van den heer Hompelaar bevond zich gelijkvloers. Daar het reeds schemerde, op avond af, had de heer H. de lichten ontstoken. En thans, vergenoegd het studeerkamer-intérieur beschouwend
— hoewel hij om zich eene straatwandlende houding te geven met veel ijver floot en riep — bedacht hij dat-ie (de kamer) gezien mocht worden en waarlijk naar alle zijden indruk maakte. Het n i e u w e rek met de nieuwe banden stond voortrefflijk, fleurde den achterwand op. Superbe.
De heer Hompelaar had z’n schaapjes op 9t droge
— sinds kort. Twee jaar woonde-ie in de provincieplaats, ’n lief huis, 9n lieven tuin, ’n lieven moestuin, 9n lieve stalling voor paard en rijtuig.