122 ENGELSCHE KIEKJES.
en noblesse — niet zouden dulden. — Drie jongetjes van tien en twaalf — ’k vergis me niet: den volgenden dag zag ik ze toevallig, geelbleek, oud, verwaarloosd — imiteerden eerst gewichtenheffen en krachttoeren. Geduldig keek het Engelsch publiek toe, wachtend op ’t andere dat op de programma's met vette letters vermeld stond. Dat andrekwam.
Het Champion Boksen der twee jongste. Ze kregen van ’n buikigen bakkebaarden-meneer met véél medaljes op z’n rok, bokshandschoenen an.
Even bliezen ze uit, de gezichtjes roodgezond-ge-schminkt, de magere beentjes — in tricot — opgevuld, de oogen aangezet, prachtige groote oogen. Toen klopte de meneer, die voor time keeper fungeerde — mogelijk was hij géén t i m e-k e e p e r, mogelijk heet hij anders: ik weet ’t niet — sport waarbij ’n horloge te pas komt noem ik makaber geknoei — ter zake — het boksen begon, eerst zachte, afgeweerde stompjes en deukjes — pareeren en aanvallen; toen werd het meenens, juist toen de medalje-bakkebaarden-meneer „time!” riep. Boven werd gefloten, hingen ’r ?n paar over de balustrade te controleeren. De jongetjes zaten intusschen als héüsche boksers te hijgen, werden door den meneer gewreven met ’k-weet-niet-wat — ’k heb ’r geen verstand van — en na ’n kort poosje sloegen ze er weer op los. De een, iets gezetter, scheen de baas te worden of doorloopend te zijn. In eensbebeukte hij met z’n vuisten het gezichtje van het andre kind, dat bijna tuimelde, hoorbaar-hijgend. De klap op z’n oog was raak geweest — suf-bedwelmd sloeg hij in de lucht, kreeg ’n pomp in z’n maagstreek, struikelde, stond weer op, verblind, vluchtte. Hij vluchtte ’n paar stapjes. En het publiek, unaniem, boe-de, gromde, schold. Het was in de Empire. De stalles-plaats kost er zeven gulden vijftig.