96
onlosmakelijk deel uit te maken van de metadata van dat bestand. In feite sluit dit aan op de klassieke taak van de archivaris: het selecteren en verantwoording daarover afleggen. Het zal een toekomstige onderzoeker altijd duidelijk moeten worden uit de metadata hoe compleet het beeld is, dat digitale media hem voorschotelen.
Mogelijke consequenties voor onderzoek en methodologie van de geschiedschrijving De emotionele discussie over de Joodsche Raad heeft zich vooral gericht op de rol van de voorzitters, de bestuurlijke ‘elite’. Er is nauwelijks onderzoek gedaan naar het functioneren van het uitvoerende apparaat van de Raad. Ook in de discussie over het al dan niet werkzaam zijn van Sperres, is nauwelijks gebruikgemaakt van het beschikbare archiefmateriaal, zoals de Joodsche Raadcartotheek. Voor een deel is dat niet te wijten aan de onderzoekers, omdat het archief van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis tot voor enkele jaren weinig of geen medewerking verleende aan historisch onderzoek. Dat is inmiddels veranderd.1 Voor een ander deel is er bij (aankomende) academische historici koudwatervrees voor archiefonderzoek, dat tijdrovend is en niet gegarandeerd tot een positief resultaat leidt. Het zou een zeer waardevolle bijdrage aan de discussie over de Joodsche Raad zijn, als het vizier werd gericht op de uitvoering: de dienstverlening en ondersteuning ten behoeve van de individuele hulpvrager. De bronnen bieden die mogelijkheid. En als het zwart-witte beeld van de NSB in de geschiedschrijving wordt bijgesteld, dan mag ook het zwart-witte beeld over de Joodsche raad wel eens worden bijgesteld.
Ten slotte de methodologie. Een aantal onderzoekers heeft gesignaleerd dat er een overeenkomst bestaat tussen totalitaire regimes en koloniale rijken, ze kenmerken zich beide door een honger naar gegevens over hun onderdanen. Hoe meer informatie, hoe meer macht de systemen over hun onderdanen konden uitoefenen.2 Vooral in de archiefwetenschap hebben onderzoekers zich de laatste jaren met nieuwe benaderingen gericht op het functioneren van koloniale bureaucratieën en de resten daarvan in de archieven. De Amerikaanse antropologe Ann Laura Stoler analyseert koloniale archieven minutieus en ziet het archief als de neerslag van een dynamisch proces.3 Een dergelijke aanpak zou ook op de archieven van de Holocaust kunnen worden toegepast: we hebben gezien hoe deze archieven een gevolg zijn van dynamische en discontinue processen. En een dergelijke vernieuwende aanpak heeft consequenties voor structuur en inrichting van de gebruikte digitale archiefsystemen.
Maar ook de geschiedschrijving van de Holocaust heeft zijn perspectief verbreed. Een voorbeeld daarvan is het recent door Ido de Haan gepubliceerde artikel, waarin wordt gepleit voor nieuwe Europese kaders voor de historiografie van de Holocaust: imperialisme, kolonialisme en genocide,
260
261
262
1
Inmiddels zijn er twee doctoraalscripties van studenten van het Centrum voor Holocaust en Genocide Studies (inmiddels gefuseerd met het NIOD) in Amsterdam voltooid, die voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op de gegevens van de Joodsche Raadcartotheek.
2
Eric Ketelaar, ‘Recordkeeping and societal power’, in: Sue Mckemmish, Michael Piggott, Barbara Reed and
3
Frank Upward (eds.) Archives: Recordkeeping in society (Wagga Wagga 2006) 277-298, alhier 282-283. Zie voor het uitgebreide methodologische statement: Ann Laura Stoler, Along the archivalgrain. Epestemic anxieties and colonial common sense (Princeton and Oxford 2009) 21.