94
gebeurd: het vaststellen van plaats en datum van overlijden van de vermisten. In de 21e eeuw heeft de collectieve herinnering van oorlogsslachtoffers nieuwe vormen aangenomen. Op internetsites staat het individuele slachtoffer centraal. Dit leidt tot andere vragen van het op publiek en van onderzoekers, die meer gericht zijn op het hoe en waarom. Die vragen kunnen alleen goed worden beantwoord als de context van de uitvoering bekend is, als samenhangen zijn gereconstrueerd.
De papieren resten van het dynamische vervolgingsnetwerk worden bewaard als statische archieven: lijsten, ambtelijke notities en huispost van de Joodsche Raad. Die context is over de archieven van het Informatiebureau, het Nationaal Archief, het archief Midden-Drenthe, de collecties van het NIOD, en andere instellingen gefragmenteerd. Door het netwerk te reconstrueren kunnen informatiestromen, patronen en verhoudingen worden getraceerd en de veranderingen daarin. Een lijst kan contextinformatie bevatten over gegevens op kaartjes en omgekeerd. Als de connectie is gelegd tussen een formulier in de ene collectie/archiefdeel en de gegevens op een Joodsche Raad-kaart, wordt duidelijk hoe, met welk doel en via welk netwerk de gegevens op de kaartjes zijn terechtgekomen. Netwerkstructuur is contextinformatie an sich.
De geschiedschrijving over de Jodenvervolging heeft zich vooral gericht op de voorbereiding en uitvoering van de deportaties. Er is amper aandacht voor de gevolgen voor de gemeentelijke bevolkingsadministratie. Hier zijn de voorbereiding, uitvoering en de administratieve gevolgen van de Jodenvervolging tijdens de bezetting en de wijze waarop de administratieve discontinuïteit na de bevrijding is gerepareerd onderzocht. Geconstateerd is dat het een complex van in elkaar overlopende, simultane, tegengestelde en onzekere processen was. Slachtofferbestanden zijn daardoor niet volledig.
De beperkingen van een modelmatige benadering
Context laat zich moeilijk vatten in een modelmatige structuur. Doorgaans wordt aangenomen dat er een duidelijke scheiding bestaat tussen het ontstaan van een archief (de dynamische fase) en het beheer (de statische fase) van het archief. De Joodsche Raadcartotheek en alle oorlogsbestanden die in het kader van de opsporing bij elkaar zijn gebracht, onttrekken zich aan deze klassieke indeling.
Het Informatiebureau heeft gedurende ruim 60 jaar verbanden gelegd tussen de collecties en de informatie over individuele slachtoffers voortdurend aangevuld en gecorrigeerd. Feitelijk is het archief van het Informatiebureau een papieren records continuüm met een ingewikkelde netwerkstructuur.
De digitale toekomst van het oorlogsarchief wordt bepaald door het ‘nieuwe’ herinneren: het zoveel mogelijk informatie van individuele slachtoffers verzamelen, aan elkaar koppelen en aan het publiek ter beschikking stellen. Dit vereist een gedetailleerde werkwijze, vergelijkbaar met die waarop de gegevens in het kader van de naoorlogse opsporing werden verzameld en geïnterpreteerd. Het verschil is alleen dat men zich nu niet beperkt tot de plaats en datum van overlijden. De vragen zijn breder: hoe en waarom is men op die plaats en datum overleden? Alle op de documenten genoteerde gegevens zijn van belang. Alleen met goede contextinformatie kan worden geïnterpreteerd of een vermeld nummer verwijst naar een Sperre, een rekest, een kampnummer, een persoonsbewijs of een dossier. In die details lag het (nood)lot van mensen besloten.