78
7 Na de bevrijding: van de wilde fase naar ordeIn het pas bevrijde Nederland was de administratieve chaos enorm. De gemeentelijke bevolkingsregistratie vertoonde door de oorlogsomstandigheden grote gaten. De landelijke overheid kreeg met moeite overzicht en greep op de situatie. Er was gebrek aan transportmiddelen en gebouwen, aan papier, schrijfmachines en linten, en aan personeel. In bevrijd gebied werd het bestuur uitgeoefend op grond van het Besluit op de Bijzonder Staat van Beleg door het Militair Gezag (MG). Dit besluit was het juridische raamwerk dat tussen 14 september 1944 en 4 maart 1946 het openbare leven regelde. Maar ook het MG klaagde over een gebrek aan middelen en personeel.
De autoriteiten stonden voor de taak om de administratieve continuïteit die tijdens de bezetting was ontstaan te repareren. Van vele Nederlanders en met name van joden was het lot onbekend. Zij bevonden zich deels in de pas bevrijde kampen in Duitsland en Polen maar voor een groot deel waren zij anoniem vermoord. Het was al snel duidelijk dat de administraties van kampen en gevangenissen de basis vormden voor het onderzoek naar het lot van al deze vermisten. Maar deze bevonden zich verspreid over het land. Wat betekende deze onoverzichtelijke situatie voor de informatievoorziening over oorlogsslachtoffers? Onder welke omstandigheden heeft de opsporing zich ontwikkeld en hoe zijn de administratieve bestanden zoals de Joodsche Raadcartotheek gebruikt voor de opsporing van slachtoffers? Wat is de uiteindelijke consequentie voor de volledigheid van de slachtofferbestanden?
7.1 De institutionele beheerscontext: competentiestrijdDe reguliere systemen van de overheid, met name de bevolkingsregistratie, dienden te worden gerepareerd en gereconstrueerd omdat zij grote hiaten vertoonden. Het particulier initiatief sprong in op de enorme behoefte naar informatie over gedeporteerden. Er waren vele grote en kleine bureaus die zich bezig hielden met het verzamelen en verschaffen van inlichtingen over oorlogsvermisten.1
In Vught was uit het initiatief van mej. Timmenga het Afwikkelingsbureau Concentratiekampen (ABC) ontstaan. Door het MG kreeg dit bureau een officiële status. In Eindhoven was in september 1944 het Centraal Registratiebureau voor Joden (CRBJ) opgericht door S. Roet. In Utrecht waren de joodse juristen L. Landsberger en K. Selovsky actief in het Joods Recherchewerk.2 Het Informatiebureau van het Nederlandsche Roode Kruis (NRK) was met de grond gelijk gemaakt door het geallieerde bombardement op de Haagse wijk het Bezuidenhout. Het had de functie van algemeen opsporingsbureau sinds de oprichting bij Koninklijk Besluit in 1909, maar beschikte amper over gegevens. In Amsterdam was het Opsporingsbureau Joodsche Personen sinds mei 1945 actief, dat
207
208 209
210
1
Afwikkelingsbureau Militair Gezag (AMG), Overzicht der werkzaamheden van het militair gezag gedurende de bijzondere staat van beleg (Den Haag 1947), 1.
Martin Bossenbroek, De Meelstreep (Amsterdam 2001) 97.
O.a. het MG, het Regerings-commissariaat voor de Repatriering, het Afwikkelingsbureau Concentratiekamp Vught, later Afwikkelingsbureau Concentratiekampen (ABC), de Stichting 1940-1945, de Plaatselijke Advies Raad der Illegaliteit (PARI), diverse afdelingen van Volksherstel, het Bureau voor Opsporing van Ex-politieke Gevangenen te Apeldoorn, de Nederlandse Informatiedienst Arbeiders Duitsland (N.I.A.D.), het gemeentelijk Inlichtingenbureau voor Joden te Westerbork, de Joodsche Coördinatie Commissie, het Informatiewerk van de Nederlandse Israëlitische Gemeente te Utrecht (IW), Opsporingsbureau Joodsche Personen te Amsterdam, Centraal Informatiebureau te Eindhoven van het Nederlandsche Roode Kruis, het Informatiebureau van het Nederlandsche Roode Kruis te Den Haag; Het Informatiebureau van het Nederlandsche Roode Kruis. Verslag over zijn werkzaamheden van 1939 tot en met 1947 (Den Haag 1948), 100.
2
Karolien Verbrugge, ‘De moeizame centralisering van de opsporingsbureaus voor joden’ in NIOD/ING, Gids Oorlogsgetroffenen WO 2. Terugkeer, opvang, nasleep (Amsterdam, Den Haag 2010) 37-53, alhier 38.