7
1. Om te beginnen de cluster ontstaanscontext. Onderdeel daarvan is de institutionele context, die bestaat uit drie lagen. Allereerst de functionele context, waarbij functie wordt opgevat als het geheel van samenhangende activiteiten om een bepaald doel te bereiken. Dan de organisatorische context betreffende de actoren (organisaties, functionarissen en individuen) die met de uitvoering zijn belast. Dit omvat zowel de formele organisatiestructuur als de werkverdeling die bij de uitvoering van de taken wordt gehanteerd. Het derde deel van de institutionele context is de wettelijke context: de wet- en regelgeving waarop functies en werkverdeling zijn gebaseerd. En ten slotte de administratief-procedurele context: de wijze waarop de functie wordt uitgevoerd, met eraan gekoppeld de technische context.1 Hier vinden we de effecten van het gevoerde beleid op het individu terug. Als we het individu centraal stellen, zoals tegenwoordig bij de herinnering van oorlogsslachtoffers gebeurt, dan moet er juist context van de uitvoering van de vervolging èn de opsporing worden vastgelegd.
2. De tweede cluster is de beheerscontext. Doel is de archiefbescheiden in stand te houden volgens de eisen die eraan worden gesteld door de archiefvormende organisatie en de maatschappij. Die eisen zijn toegankelijkheid, gegarandeerde authenticiteit en betrouwbaarheid, en beschikbaarheid. Het archiefbeheersregime betreft het beleid met betrekking tot het beheer: de eisen die door de vormende organisatie zijn vastgelegd. De documentaire context behelst de manier waarop dossiers werden gevormd en hoe deze zijn geordend. De structuur van het archief wordt op twee manieren beïnvloed: hoe documenten ontstaan en hoe administraties ermee omgaan.
Ondanks deze pogingen blijft context een moeilijk te definiëren begrip. Ieder archief heeft een eigen ontstaansgeschiedenis met een specifieke context. De scheiding tussen ontstaan en beheer is in de praktijk niet scherp. Die geschiedenis is in de eerste plaats een verhaal en geen model. In de geschiedschrijving is over de Joodsche Raad een verhit debat gevoerd. Met name door Presser (Ondergang), Lou de Jong (Het Koninkrijk...) en, wat minder bekend, Wielek: De oorlog die Hitler won.2 Latere historici hebben de beperkingen van deze auteurs benadrukt. Maar de klassiekers bevatten veel gegevens over het instituut Joodsche Raad, die vaak rechtstreeks te vertalen zijn naar de informatie op de Joodsche Raadkaartjes. In die zin is aan historische context geen gebrek, maar om de processen te duiden die geleid hebben tot de Joodsche Raadcartotheek in zijn huidige vorm moet de relatie worden vastgesteld met bestanden die zich zowel in het archief van het Informatiebureau bevinden als elders. En dat is geen geringe klus.
1.3 De vraagstelling, methode en opbouw van het betoogIn dit onderzoek is de centrale vraag hoe de Joodsche Raadcartotheek is ontstaan en hoe deze is gebruikt binnen de radicaal veranderende context: eerst repressie, later de humanitaire informatieverstrekking. Wat is de herkomst van de gegevens die we in de cartotheek tegenkomen en in welke chronologie zijn deze aan de cartotheek toegevoegd? Wat zijn de achterliggende administratieve processen en hoe stabiel was de organisatorische continuïteit?
Dit onderzoek richt zich tot in het detail op de gegevens die op de kaarten zijn vermeld. De lezer zal zich soms wellicht afvragen waarom er zo op de finesses wordt ingezoomd. Moet er aan
1
Hans Hofman, ‘Context in functioneel institutioneel onderzoek: theorie’ in: Horsman, P.J. e.a., interpretatiekaders in de archivistiek (Den Haag 2010) 45-65, alhier: 54.
2
H. Wielek, De oorlog die Hitler won (Amsterdam 1947).