62
vermoord. Op 9 mei 1943 wordt genoteerd: ‘ontvingen telegram uit Stockholm. heeft het doel stukken aan u door te geven?’. Op 11 mei 1943 is Van Leeuwens conclusie ‘op exposé v. 9-5-1943: verdere stappen hebben geen doel 10/5-43 (vermoedelijk op transport).’ Vervolgens wordt op 21 mei 1943 door Dr. Kindler, het hoofd van de afdeling Centrale Voorlichting, informatie over het inmiddels uit Zweden ontvangen Ecuadoriaanse paspoort doorgegeven: ‘Kindler/A: Ecuador pas no. 36, uitgegeven door Gen. Consul van Ecuador Stockholm, 17-1-1942’. De broer in Zweden heeft heeft voor de afgifte van dit paspoort gezorgd. In feite is dan alles geregeld om het vertrek van mevrouw naar Zweden in gang te zetten. Maar mevrouw is al een kleine maand eerder in Sobibor vermoord, weten we nu.
Medio mei 1943 heeft het bericht over de ‘doorzending’ van zijn zuster de broer in Stockholm bereikt. Hij vraagt per brief om haar adres. Deze brief wordt op 25 mei 1943 ontvangen. Per kerende post deelt Van Leeuwen mee, dat het niet mogelijk is om het adres van de zuster op te geven. Op 30 mei 1943 wordt besloten om het paspoort af te leggen in het archief, immers: “verdere stappen geen doel”. Maar het paspoort is niet bijgesloten. Op 3 juni 1943 wordt dit hersteld. Maar ook de broer in Zweden informeert op 12 juni 1943 opnieuw: ‘Waar is mijn zuster naartoe gebracht?’ Direct volgt het antwoord van Van Leeuwen: ‘betrokkene met onbekend doel vertrokken’. En op 26 juni 1943 wordt genoteerd dat het paspoort van CV (Centrale Voorlichting) is ontvangen en is opgeborgen in het archief. Een kleine drie weken later, op 20 juli 1943, wordt de behandelend functionaris Van Leeuwen zelf naar Sobibor gedeporteerd, alwaar hij direct na aankomst op 23 juli 1943 wordt vermoord.
Dit (niet unieke) voorbeeld toont aan hoe fundamenteel het gebrek aan informatie over het lot van de joden in het kamp bij de Joodsche Raad was. Dit was het gevolg van gericht beleid door de bezetter. De deportatiedatum was niet bekend bij de Joodsche Raad. Evenmin was de bestemming, Sobibor, bekend en het feit dat daar de verzoeker al meteen na aankomst was vermoord. Bestemming en lot van de gedeporteerden was geheim. Daardoor bleef het administratieve proces doorlopen. Een complicatie voor het systeem in dit geval werd gevormd door de verzoeken van de broer uit Zweden. Het systeem kon alleen reageren met niets-zeggende bureaucratisch eufemismen, een illustratie van wat door Zygmunt Baumann is genoemd: ‘the dehumanization of bureaucratic objects’1. Maar de referent was aan handen en voeten gebonden en kon niet anders. Ook zijn menselijkheid als functionaris werd daardoor gereduceerd. Het is de voorbode van zijn eigen einde: drie maanden na zijn cliënte wordt de behandelaar Van Leeuwen zelf naar Sobibor gedeporteerd. En vermoord.
In de uitvoering komen we de kenmerken van het vervolgingssysteem tegen. De kampleiding had alle informatietroeven in handen. De Joodsche Raad moest via allerlei omwegen informatie verkrijgen. De uitvoering van de Endlösung was een geheime operatie: de slachtoffers werden in het ongewisse gelaten; zij dienden niet te weten welk lot hen te wachten stond. En ook de nabestaanden mochten niet weten wat het lot van hun dierbaren was. De medewerkers van de Joodsche Raad beschikten niet over de mogelijkheid om de aanvragers van de werkelijke gang van zaken op de hoogte te stellen. En omdat er geen overlijdensbericht was, kwam er geen einde aan de procedure.
De behandelaar en zijn cliënte zijn uiteindelijk beiden het slachtoffer geworden van de Endlösung. Alleen hun papieren schaduwen zijn bewaard gebleven op de werkkaartjes van de Joodsche Raad.
1
Zygmunt Baumann, Modernity and the Holocaust (Cambridge 2007) 103.