41
komen. De Haagse Procureur-Fiscaal mr. J. Zaaijer, die voorstander was van een harde lijn tegen oorlogsmisdadigers, besloot op 12 juli 1946 definitief om Calmeyer buiten vervolging te stellen.1
41
Afb. 3.2. Vermelding Sperre ‘uit hoofde onderz. Callmeyerlijst, met Sperrenummer 30.993. Betrokkene heeft de oorlog overleefd. Calmeyer komt in de cartotheek met divers spelvarianten voor.
De belangrijke groep Rüstungsjuden bestond uit joden die door de Duitsers onmisbaar werden geacht voor de oorlogsindustrie. Het waren arbeiders in de bont- en confectie-industrie, in de lompen-, oud-metaal of oud-papiersorteerderijen. Deze groep bestond, exclusief de gezinsleden, uit 6.176 personen; inclusief gezinsleden werd deze door de Duitse autoriteiten geschat op tussen de 13.000 en 15.000 personen.2 Op 2 september 1942 verklaarde Seyss-Inquart dat de geschoolde joden die werkten bij Wehrmacht-leveranciers mochten blijven, mits de concentratie van joden in Amsterdam daardoor niet werd gehinderd.3 Eerder was besloten dat deze groep joden tijdelijk uitstel zouden krijgen. Als ‘staatsvijanden’ zouden zij worden vervangen door niet-joden. Dit stuitte op praktische bezwaren omdat in de oorlogseconomie al een schrijnend tekort aan geschoolde arbeidskrachten bestond.4 Deze beschermde groep werd na november 1942 sterk gereduceerd. De ontruiming van de confectiefabriek Hollandia-Kattenburg op 11 november 1942 kan worden gezien als breekpunt: de Sperrestempels voor Rüstungsjuden hadden daarna vrijwel geen waarde meer.5
De laatste groep Diamantjuden bestond uit hooggekwalificeerde vaklieden die op korte termijn moeilijk te vervangen waren. De oorlogseconomie kende een grote vraag naar geslepen diamant en industriediamant, zodat de in de diamantindustrie werkzame joden een grote ‘economische waarde’ vertegenwoordigden. Er werden circa driehonderd diamanthandelaren op de Sperrelijst geplaatst (Liste I). De diamantbewerkers werden op Liste IIgezet (ca. 1000 personen). De Duitse autoriteiten
118
119
120 121 122
1
Meihuizen, Smalle marges, 115.
2
Houwink ten Cate, ‘Het jongere deel’. 22-23.
3
Presser, De Ondergang II, 93-94.
4
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6, Eerste helft, 294-296.
5
Presser, De Ondergang I, 307 en II, 95.